Toon alles

Mijn Amsterdam

Ik ben geboren en getogen in Amsterdam en woon nu ruim 6 jaar in de Achterhoek. Wat mij opviel (en nog steeds opvalt) is dat mensen vaak een beeld hebben over “de Amsterdammer”. En helaas vaak een negatief beeld: arrogant, brutaal, bot, goed gebekt. En vaker nog: dit allemaal tegelijk! Ik begrijp dat wel: Amsterdam zette heel lang de toon in Nederland. Maar wij, simpele individuutjes, zijn niet “Amsterdam”. Ook wij woonden in een dorp. Dat zal ik hier proberen uit te leggen.

Ik groeide op in de 50-er jaren in Amsterdam-West. Om precies te zijn: in de Admiralenbuurt; op de kop van de Jan Evertsenstraat. Deze buurt is gebouwd in de 20-er jaren van de vorige eeuw. In de late Amsterdamse School-stijl. Het was een gemengde wijk. Er woonden arme mensen en welgestelden; weliswaar niet in dezelfde straat, maar iedereen maakte wel gebruik van dezelfde winkels, scholen en kerken. Wij woonden op de hoek van de “Jan Eef” (zo werd en wordt de Jan Evertsenstraat door de buurt genoemd). De voordeur lag onder een poortje: de toegang tot de Krommertstraat, een zijstraatje.

 Achter de voordeur lagen 6 appartementen: 3 in de lengterichting van de Krommertstraat en 3 woningen aan de Jan Eef. In het  appartementje aan de Krommertstraat op de 1e verdieping, rook het altijd schimmelig en naar doorgekookte kool. De vader was zelden thuis en meestal in de kroeg. De kinderen gingen tussen de middag naar de gaarkeuken. Daar kregen zij een warme maaltijd.
Ook wij woonden op één hoog, maar net een halve etage hoger. De appartementen aan “onze kant” (de Jan Eef-kant) waren iets groter en iets duurder in huur. Boven ons woonde een brandweerman met zijn gezin en daar weer boven een onderwijzer. Onze ramen, op het keukenraam na, keken uit over de Jan Evertsenstraat. Dat was in die tijd een luxe winkelstraat met overkapping. Lekker droog shoppen! Wij hadden alleen ramen aan de voorkant, want met onze rug waren we tegen een bioscoop aan gebouwd. Dat onze appartementen een halve etage hoger lagen, kwam omdat onder ons een ijssalon gevestigd was. Onze woning bestond uit een huiskamer en 2 slaapkamers en op zolder, op de 4e etage, hadden wij nog 2 kamertjes. Wij woonden er met 7 personen. Mijn ouders sliepen in een slaapkamer die ze zelf hadden afgescheiden van de huiskamer. Mijn oudste zus in een klein tussenkamertje en mijn grote broer op de zolderverdieping. Ik deelde de slaapkamer met mijn 2 oudere zussen. Deze slaapkamer lag vrijwel boven de Jan Eef. We hadden uitzicht tot aan het einde van de straat. Dat was vooral mooi in de decembermaand. De straat had toen al feestverlichting. Dat er een lichtarmatuur geplaatst was op de overkapping van de IJssalon, deerde ons niet: je kon tot laat in de avond gewoon een boek in bed lezen! Ook denderden er 2 trams door de straat. En omdat de straat bij ons versmalde, was het eigenlijk een lawaai van jewelste. Maar toch kan ik me niet herinneren dat één van ons daardoor slecht sliep.…

De Amsterdamse School-stijl wordt ook wel “geveltjesarchitectuur” genoemd. De buitenkant moet fraai zijn, het interieur is van minder belang. Dat was ook in ons appartement te zien: wij hadden geen balkon, geen terras, geen “buiten”. Een heel lange, donkere gang liep achter langs en de huiskamer had een vreemde bocht met een onmogelijk brede vensterbank. Goed voor de kerstboom, maar met ramen lappen, had mijn moeder de grootste moeite.
Het keukenraam keek uit over de Krommertstraat. Van daaruit hadden we zicht op het enige groen in de buurt: een jong boompje. En het enige “wild” dat wij zagen, waren mussen, duiven en in de ijssalon soms muizen en een enkele rat.
In het verhaal van Stien las ik hoe het dagelijks leven in Ulft vroeger was. Ook bij ons kwam de melkboer aan huis. En 2x per week de schillenboer: hij haalde met kar en paard ons groenafval op. Ik weet nog goed hoe het paard een keer op hol sloeg. Hij denderde zo de Admiralengracht in. Als de vuilniswagen in de straat kwam, werd er met een ratel gezwaaid om iedereen te waarschuwen zijn vuilnisemmer buiten te brengen. Voor een kind was het buiten spelen wel een dingetje: de Jan Eef was alleen maar goed voor “belletje trek” en etalages kijken. Verder was het daar veel te druk. De Krommertstraat bood meer mogelijkheden. Er was daar een klein pleintje waar we wat konden spelen. Vooral balspelen, hinkelen, verstoppertje en tikkertje. Regelmatig werden wij dan weggejaagd: bang dat we een raam zouden raken of omdat we te hard schreeuwden. Op het pleintje werkte ook “Ome Henkie”: hij beheerde een ondergrondse garage die bij een kantoor hoorde. Daarnaast kluste hij bij door auto’s van buurtbewoners te wassen. Ome Henkie was een echte kindervriend. Iedereen, ook ik, gaf hij het idee dat jij het “speciaaltje” was. Hij gaf je snoepjes, maakte grapjes, maar gaf je ook wijze raad.

Mijn ouders vonden het niet zo’n geweldig idee als we op het pleintje speelden. Kwam dat omdat hier alle kinderen uit de buurt ook speelden? Ongelovigen, protestanten?? Liever zagen ze ons in de katholieke speeltuin! Je liep voorbij de katholieke kerk, langs de katholieke (meisjes)school met aan het einde van dat (doodlopende) straatje: de katholieke speeltuin!!

Want daarin was “mijn Amsterdam” een dorp: alle katholieken in ons deel van de stad kenden elkaar. Rijke en arme kinderen gingen naar de Sint Janschool (de meisjes) of de Sint Leoschool (de jongens). De Sint Aloysius-speeltuin was de ontmoetingsplaats. Hier werd op zondagmiddag film gedraaid en waren clubjes gevestigd, zoals de toneelclub, de knutselclub en zelfs een balletschooltje. In de zomervakantie werd er een katholieke kampweek georganiseerd. Ik heb er altijd heel veel plezier gehad.

Tenslotte nog iets over de ijssalon onder ons appartement. Mijn vader was daar mede-eigenaar van. Hij kon nog geen ei bakken, maar was door omstandigheden in dit vak gerold en wilde er het beste van maken. Natuurlijk lag de zaak op een toplocatie: de sjieke winkelstraat, de bioscoop achter ons huis en dan ook nog, in de Krommertstraat, het Sportfondsenbad-West!  Dan moet je wel erg je best doen om het te laten mislukken.
In mijn kindertijd kreeg IJssalon Marja (of snackbar Marja, zoals het nu heet) er een patatafdeling bij en werden er croquetten en gehaktballen verkocht. Vooral op de zondagmiddagen was het zo druk dat mijn moeder en zus ook moesten bijspringen. Ik heb dat nooit hoeven doen. Af en toe hielp ik wel eens met dozen vouwen voor de ijstaarten. Dan kreeg ik daar een milkshake voor. Niet verkeerd!
Maar ons grootste privilege was wel dat wij iedere dag een ijsje of een puntzakje patat mochten halen. Gratis en voor niets. Dat was niet alleen lekker, maar leverde ook een hoog gehalte aan populariteit op bij onze klasgenootjes. Aan vriendinnetjes hadden wij nooit gebrek …

Wat wel iets zegt over het Amsterdam van toen: elke dag sloot de ijssalon om 01.00 uur ‘s nachts. Mijn vader had de taak om iedere nacht de geldkist op te halen. Met die kist liep hij dan onder het donkere poortje naar onze voordeur. Nooit is hem ook maar iets overkomen!

En zo heb ik mijn kindertijd ook ervaren: een fijne, veilige buurt waar je “iedereen”  kende en waar ik met heel veel plezier heb gespeeld.

 

Tineke Meester

Tineke geeft de pen door aan Annette Heijnst